Schrijfsels over de Peel 3 Peelveen: Hout of veenmos?
Aanverwante artikelen
De Mierlose kapelaan Isfridus Thys baseerde zich in zijn denken over de Peel op Jacob van Oudenhoven.
Van Oudenhoven schreef in 1670 Een nieuwe en vermeerderde beschrijvinge van de Meyerye van ’s Hertogen-bossche. Hij beschrijft de Peel als “doncker en vael van coleur, heeft eenen open waterachtigen gront met een bovenkorst overtoghen, op de meeste plaatsen niet passabel.” In het Peelveen wordt de turf gestoken en niet gebaggerd. Het steken gebeurt “met seer scherpe spaden die als een mes snijden” om daarmee de kleine resten van het hout door te snijden. Van Oudenhoven dacht – en in navolging van hem Thys - dat het Peelveen rottend hout van omgewaaide bossen was. Na het steken worden de turven in wind en zon te drogen gelegd om daarna op grote, huizenhoge hopen te worden gezet. De inwoners van de dorpen langs de Peel hebben turf in overvloed en daarom venten ze “dien Peel-torf met hare karren uit” in andere plaatsen waar gebrek is aan brandstof.
Eind achttiende eeuw beschreef dominee Stephanus Hanewinkel de Meijerij van ’s-Hertogenbosch en wijdde in zijn Reize door de Majorij van ’s Hertogenbosch in den jaare 1798 ook enige aandacht aan de Peel. Ook Hanewinkel denkt dat turf verrot hout is. “Ook vind men er nog veele boomen in die niet verteerd doch zeer hard zijn.” De Peel moet door een overstroming ontstaan zijn, waarbij een sterke storm “alles om ver smeet”. In een ‘Cimberschen vloed’, zoals kapelaan Thys enkele jaren voor het verschijnen van Hanewinkels boek beweerde, gelooft Hanewinkel niet. Hij verbaast zich wel over een moeras dat op het allerhoogste punt van de Meierij ligt. Je zou het op zo’n punt droog verwachten en niet nat. De Peel is een moeras “waardoor men niet kan gaan, veel min rijden, als alleen over de, door dezelve aangelegde, wegen, of het moet zeer droog zijn. Wanneer men behoorlijke waterleidingen maakte en den turf van vooren tot achter wel weggraafde, zou men hier met den tijd goede bouw- en weilanden kunnen krijgen, doch nu graaft men den turf uit ronde kruilen, waarin altijd het water moet blijven staan, blijvende tusschen beiden veel zitten dat men er nooit meer uit kan haalen.”
Die ronde kuilen maakten veel indruk op bioloog Hugo de Vries toen hij de Peel bezocht, nadat dat makkelijker was geworden door de aanleg van de spoorlijn Eindhoven-Venlo met een ‘Halte Helenaveen’. In 1874 schrijft De Vries hierover in een artikel in Onze Tijd. “Een der belangrijkste plekken der geheele Peelstreek vormen de zoogenoemde Dolle Kuilen. Op de kaart vindt men deze als een meertje aangegeven, aan de westelijke grens, even ten zuiden van den spoorweg van Helmond naar Venlo. Het is ongeveer 20 minuten gaans lang en heeft slechts een breedte van 5 minuten. Dwars er door heen voert een breede aarden baan van den grintweg tusschen Deurne en Liessel naar de Peel. Van deze aarden baan af, ziet men, in plaats van een uitgestrekte watervlakte, een moeras uit belten van verschillende groote gevormd, waartusschen de lager liggende deelen in vochtige jaargetijden met water, in drogere met bruinzwarte drassige modder bedekt zijn. Vele belten hebben een oppervlakte van een halven of een geheelen vierkanten meter, de meesten zijn echter kleiner, sommige zelfs zoo klein, dat men er te nauwernood op staan kan. Enkelen malen zijn eenige belten met elkander tot een grooter eilandje verenigd. Haar onderlinge afstand is meestal zoo groot, dat men nog juist van de eene op de andere springen kan, dikwijls echter grooter, waardoor het niet dan met veel omwegen mogelijk is, in deze streek vooruit te komen. Zij bestaan allen uit struikheide en wollegras, veelal met dopheide vermengd. Op de vochtige mist men het veenmos zelden, hoewel het in uiterst verschillende hoeveelheden voorkomt.” De Vries constateert tijdens zijn bezoek aan de Peel, dat de veenvorming nog in volle gang is. Door een ‘belt’ te analyseren beschrijft hij die groei. Onder de levende planten vind je de “opeengehoopte plantenmassa’s en het kost geen moeite om de takken van veenmos, wollegras en heide daarin te onderscheiden. Ja, men kan zelfs de takjes der op de oppervlakte groeiende nog levende planten duidelijk tot in deze lagen vervolgen, waar alles afgestorven en door verrotting ten deele in een bruinkorrelige stof veranderd is. In diepere deelen is deze samenstelling reeds minder duidelijk en de massa meer dicht ineengedrongen, in bouw geheel met onze lange turven overeenkomende. Vooral in de uitsluitend uit mos bestaande belten gelukt het de stengels dezer planten tot op verscheidene decim[eters] diepte in het veen te vervolgen, ofschoon dit hoe langer hoe moeilijker wordt.” De beschrijving van de samenstelling van het Peelveen door De Vries is reëler dan die van Ven Oudenhoven, Thys en Hanewinkel. Niet hout, maar vooral de veenmossen zijn de bestanddelen van het Peelveen.